In de nacht, terwijl de maan metalig
Brandend aan de schuine daken likt,
Krijg ik uit een venster dat toevallig
Openstaat een klap, een zoete schrik
Van muziek, ik voel mijn ziel omgeven
Door de koude van een groot geluk;
Ik wil vliegen, iemand heeft de nevel
Voor de maan veblindend weggerukt;
Handen uit de zakken nu, naar boven,
En gespreid, ik sidder en ik vlieg,
Maar dan hoor ik geluiden doven
En een hand klopt zachtjes op mijn rug:
`Vliegen is verboden`, zegt vol ijver
Een passant, `was dat U soms ontgaan?`
Met mijn kroon van maanstof op, verstijvend,
kijk ik naar het stilgevallen raam.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment